Inleiding

 

 

 

Het Margarethaklooster

Het Margarethaklooster is in 1386 gesticht door de weduwe Machteld Cosijns in haar huis in de Spieringstraat in Gouda. Zij werd de eerste priorin. In 1396 heeft het stadsbestuur, met instemming van graaf Jan van Blois, het klooster erkend en de privileges ervan vastgelegd. Daarna werd ook de derde leefregel van Sint-Franciscus aangenomen. In 1412 gingen de vrouwen in de Spieringstraat leven volgens deze regel van Sint-Augustinus. Ze werden reguliere kanunnikessen. In de vijftiende en begin zestiende eeuw was het Margarethaklooster één van de meest welvarende kloosters van Gouda. In 1572 keerde het tij en werd het klooster geplunderd en in brand gestoken.

De beschrijving van de stichting en ontwikkeling van het klooster evenals officiële akten en privileges zijn vastgelegd in een handschrift dat zich bevindt in het Streekarchief Midden-Holland onder de naam ‘Cartularium van het St.-Margarethaklooster’.
Dit handschrift bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een inhoudsopgave waarin alle officiële documenten zijn opgesomd en een lijst met alle stukken land die het klooster bezit en stukken land waarover het klooster jaarlijks rente ontvangt
  • een calendarium dat aangeeft op welke dag en in welke periode van het jaar de door weldoeners toegezegde bedragen opeisbaar waren. De eerste periode loopt van Nieuwjaarsdag tot Sint-Pontiaansdag (19 jan.) en de tweede tot Maria-Lichtmis (2 feb.)
  • de kroniek met de beschrijving van de periode tussen 1386 en 1453. Daarna zijn nog enkele teksten toegevoegd lopende van 1485 tot circa 1549
  • een cartularium waarin zich alle contracten bevinden die zijn opgesteld door de schepenen. Daarin is vastgelegd welke bedragen jaarlijks geschonken worden met welk onderpand (meestal een huis of een stuk land) en met welke tegenprestatie (bijv. een jaarlijkse mis voor het zielenheil van de schenker).

De werkgroep Latijn van Gouda op Schrift heeft zich beperkt tot de kroniek.

De Kroniek

In de inleiding van de Kroniek beschrijft men hoe er vanaf de eerste scheppingsdag, toen God het licht beval te schijnen in de duisternis, een lijn loopt naar de stichting van het klooster. Aanvankelijk zijn de mensen, verblind door het goddelijk licht, niet in staat het goede te zien. Dat wordt al beter na de zondvloed. Na de kruisdood van Christus zijn er steeds meer mensen die beseffen dat het nodig is de ziel te bevrijden uit de kerker van het lichaam. Dat uit zich vooral in een kuis leven. Diverse heiligen, onder wie Franciscus, willen mensen helpen die kuisheid te bewaren. Zij stichten kloosterordes voor mannen en voor vrouwen die ongehuwd zijn, maar ook voor mannen en vrouwen die getrouwd zijn en niet kunnen bogen op volledige onthouding van seksuele contacten.

De Goudse Machteld Cosijns pakt die draad op en verzamelt een groep vrouwen om zich heen die zich, overeenkomstig de derde regel van Sint-Franciscus, regelmatig uit de wereld terugtrekken. Machteld zorgt voor een huis dat echter al snel te klein wordt. Uiteindelijk kiest ze dan voor het pand dat op de plek staat waar later het Weeshuis werd gebouwd. Ze vraagt toestemming aan het stadsbestuur en aan de bisschop. Deze werken, samen met de graaf van Holland, graag mee aan de erkenning van het klooster.

Het klooster groeit voorspoedig. De dames besluiten er een besloten klooster van te maken en kiezen uiteindelijk voor de strengere regels van Sint-Augustinus. Er wordt een kapel gebouwd en ze hebben een eigen begraafplaats. Bezoekers en nonnen kunnen aflaten verdienen die inkomsten opleveren. Ze hebben land en vee en ten slotte ook een eigen brouwerij. Met de pastoor van Gouda wordt een overeenkomst gesloten, waarin wordt afgesproken hoe conflicten kunnen worden voorkomen. Omdat het voornamelijk om inkomsten van de kerk gaat, wordt o.a. vastgelegd dat de nonnen jaarlijks een mooi bedrag aan de pastoor betalen.

Het klooster wordt bestuurd door een pater-overste, die als juridisch vertegenwoordiger en ook als biechtvader functioneert en een moeder-overste die de taken onder de dames verdeelt. Samen zorgen zij voor de juiste onderlinge verhoudingen binnen de muren van het klooster. De namen van de elkaar opvolgende rectoren en priorinnen worden in de kroniek genoemd. De paters kwamen meestal uit mannenkloosters in de buurt en gingen vaak ook weer terug naar hun klooster.

De kroniek van het klooster, waarmee het cartularium begint, is op verzoek van Heyman Florisz, overste van het klooster, in 1452 door pater Lambert Willemsz geschreven. Hij heeft memorabele gebeurtenissen en belangrijke personen beschreven en ook officiële documenten met betrekking tot het klooster vastgelegd zoals stichtingsakten en privileges. Rector Robert Jansz Goris heeft omstreeks 1525 een aanvulling verzorgd. Het laatste feit dat is opgetekend, dateert uit 1549 en is geschreven in een andere hand.

Halverwege de Hoekse en Kabeljauwse twisten, in de jaren twintig van de vijftiende eeuw, maakt het klooster een moeilijke periode door maar dankzij de ondersteuning van rijke burgers groeit het klooster uit tot één van de rijkste kloosters van Gouda.

Het handschrift

In totaal telt het handschrift 39 folia, (6)+33 fol. (fol. 1-28 met originele foliëring, fol. 24 overgeslagen). Het handschrift meet 32 x 23 cm, de schrijfspiegel is 21,5 x 13,5 cm. De band is een moderne kartonnen band met perkament overtrokken. De pagina’s zijn tweezijdig beschreven. Fol. 1r (het begin van de Kroniek) heeft een grote tweekleurige initiaal van zeven regels hoog, versierd met penwerk in de boven- en binnenmarge.

  • Inhoudsopgave (zes ongenummerde folia)
  • fol. 1r-6v Kroniek van het klooster
  • fol. 7v-25v Rentebrieven, memoriën en notities
  • fol. 26r-34v Koopakten van en rentebrieven op huizen en landerijen
  • Op fol. 30 staat de officiële vermelding van de aansluiting van het klooster bij het kapittel van de reguliere kanunniken, later genoemd het Generaal Kapittel van Sion, op 24 februari 1424.

De lopende tekst is in het Latijn; de kopieën van de officiële documenten zijn deels ook in het Middelnederlands geschreven.

Het handschrift bevindt zich in het Streekarchief Midden-Holland en is gearchiveerd als ‘Cartularium van het St.-Margarethaklooster’ (Gouda, SAMH, Archieven van de kloosters te Gouda, 0091. 95).